-
1 afstoten
1 [door stoten verwijderen] faire partir2 [van de hand doen] se débarrasser de3 [biologie] rejeter♦voorbeelden:filialen afstoten • vendre des succursalestaken afstoten • se désengager de certaines tâches1 [onaangenaam aandoen] déplaire2 [natuurkunde] (se) repousser♦voorbeelden:zich afgestoten voelen door iets, iemand • trouver qc., qn. repoussant1 [afketsen] glisser (sur) -
2 wegpesten
1 faire partir (qn.) par des tracasseries -
3 tijd
♦voorbeelden:het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps àhij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrerin een jaar tijd • en un anhet is een kwestie van tijd • c'est une question de tempsin een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutesu heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pourbinnen afzienbare tijd • sous peude eerste tijd • les premiers tempseen flinke tijd • un bon bout de tempste gelegener, rechter tijd • en temps opportungeruime tijd • assez longtempswaar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?een goede tijd maken • réaliser un bon tempsde goeie, ouwe tijd • le bon vieux tempsdat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un tempsde hele tijd • tout le tempseen hele tijd geleden • il y a bien longtempshet is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉in korte tijd • en peu de tempseen korte tijd duren • durer peu de tempsna kortere of langere tijd • tôt ou tardde laatste tijd • ces derniers tempsde meeste tijd • les trois-quarts du tempshij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficilevorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époquevoor onbeperkte tijd • pour une durée illimitéeonvoltooid verleden tijd • imparfaitonvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simpleonvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passéde oude tijd • les temps anciensde tijd is rijp • la poire est mûrehet zijn slechte tijden • les temps sont difficileseen stille tijd • une période creusedat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!de vrije tijd • le temps librein vroegere tijden • au temps jadiswaar blijft de tijd? • où passe le temps?niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réservehet zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!de tijd gaat snel • le temps filede tijd gaat nu in! • top, chrono!zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son tempszijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son tempsiemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …tijd te over hebben • avoir du temps en troptijd genoeg hebben • avoir assez de tempsde tijd hebben • avoir le tempswe hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famillede tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soidat heeft nog de tijd • cela ne presse pasdat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demainhet is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment deiemand geen tijd laten • presser qn.dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du tempsde tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.tijd rekken • chercher à gagner du tempsveel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.de tijd valt mij te lang • le temps me durezijn tijd verdoen • glanderde tijd verdrijven • faire passer le tempszijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarderde tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescritszijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lireeindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôttijd winnen • gagner du tempsde tijden zijn veranderd • les temps ont changémijn tijd zit erop • j'ai fait mon tempsbij de tijd zijn • ne pas être né d'hierhet heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsiin geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vuin tijden van oorlog • en temps de guerremet de tijd • avec le tempsmet zijn tijd meegaan • vivre avec son tempstijd om te eten • l'heure de mangerdat komt juist op tijd • cela tombe bienik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à tempswe hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justessealles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chosete allen tijde • à tout momentte zijner tijd • en temps voulutegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bienten tijde van • à l'époque deten tijde van Napoleon • au temps de Napoléonterzelfder tijd • en même tempsuit de tijd raken • passer de modeuit de tijd • démodévan tijd tot tijd • de temps en tempseen kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époquein minder dan geen tijd • en moins de deuxeen tijdje • un moment〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeursde plaatselijke tijd • l'heure localeheeft u de tijd? • avez-vous l'heure?het is tijd • c'est l'heurede tijd vergeten • oublier l'heureom de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?bij tijd en wijle • de temps en tempsmorgen om deze tijd • demain à la même heurehij is altijd op tijd • il est toujours à l'heurehet wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'écolede slappe tijd • la saison mortehet wordt mijn tijd • il faut que je partein de tijd van de oogst • à l'époque des moissons -
4 moeten
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] devoir2 [willen] vouloir♦voorbeelden:hij wist niet meer waar hij moest blijven • il ne savait plus où se mettredat moet je nog eens doen (als je durft)! • recommence (si tu oses)!zij moet vroeger een mooi meisje geweest zijn • elle a dû être (une) jolie fille dans le tempsdat moet gezegd (worden) • il faut le diremoet je eens horen • écoute(-moi ça)hij moest wel lachen • il ne pouvait pas s'empêcher de rirehet moest niet mogen • ça ne devrait pas existerdat moet je zo uitspreken • cela se prononce comme çahij moet zich (haast wel) vergist hebben • il a dû se tromperdat had je moeten zien! • tu aurais dû voir ça!het moet al heel slecht weer zijn, wil hij thuis blijven • il faut vraiment qu'il fasse très mauvais pour qu'il reste à la maisonhet heeft zo moeten zijn • ça devait arrivermoest (je) dat nou (doen)? • est-ce que c'était vraiment nécessaire (de faire ça)?het moet • il le faut〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hoeveel moet ik u? • je vous dois combien?wat moet, dat moet maar • il faut ce qu'il fautzo moet (je) het niet (doen) • ce n'est pas comme cela qu'il faut faireik moet nodig • ça presseweg moeten • devoir partiralles moet weg • tout doit partiraan een bril moeten • devoir porter des lunetteseen heilig moeten • un devoir sacro-saintals het moet • s'il le faut2 moeten jullie niet eten? • n'alliez-vous pas manger?ik moest gapen van die film • ce film m'a fait bâillerhij moest en zou het hebben • il le lui fallait coûte que coûtewat moet je? • qu'est-ce que tu veux?wat moet dat? • qu'est-ce que c'est que ça?ze moet er even uit • elle a besoin de changer d'airwaar moet je heen (gaan)? • où est-ce que tu vas?¶ moest ik ziek worden, … • si je tombais malade, …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [mogen, believen] vouloir (qc. de qn.)♦voorbeelden: -
5 boven
boven1〈 bijwoord〉1 [algemeen] en haut♦voorbeelden:iemand boven laten • faire monter qn.boven was het uitzicht fantastisch • en haut, la vue était splendidewij staan boven aan de lijst • nous sommes en haut de la listede bordjes staan boven in de kast • les assiettes sont en haut de l'armoirenaar boven gaan • monterde man zat boven op het huis • l'homme était sur le toit de la maisontot boven aan toe • jusqu'en hautvan boven bekijken • regarder d'en hautvan boven tot onderen • de haut en basde vierde regel van boven • la quatrième ligne à partir du hautvan boven af • à partir du haut¶ Oranje boven! • vive la maison d'Orange!weer boven komen • refaire surfacedat gaat mijn verstand te boven • ça me dépassedat gaat mijn financiële draagkracht te boven • c'est au-dessus de mes moyenste boven komen • venir à bout dehij is de operatie te boven (gekomen) • il s'est remis de son opérationhij is alle moeilijkheden te boven (gekomen) • il a repris le dessuseen maatschappelijke hervorming moet van boven af beginnen • une réforme sociale doit partir du sommet————————boven2〈 voorzetsel〉1 [algemeen] au-dessus de2 [behalve] en plus de♦voorbeelden:niet boven de begroting gaan • ne pas dépasser les limites d'un budgetde rekening komt boven de honderd gulden • la note dépasse les cent florinskinderen boven de drie jaar • les enfants de plus de trois anseen majoor staat boven een kapitein • un colonel est au-dessus d'un capitainede bel zit boven het naamplaatje • la sonnette est placée au-dessus de la plaquehij staat ver boven zijn tijdgenoten • il est très supérieur à ses contemporainshij is boven alle verdenking verheven • il est au-dessus de tout soupçontien graden boven het vriespunt • dix degrés au-dessus de zéroiemand bevoorrechten boven een ander • favoriser une personne au détriment d'une autreuitmunten boven • être supérieur (à)uitsteken boven • dépasser de2 hij verdient nog wel duizend gulden boven zijn maandsalaris • en plus de son mois, il gagne bien encore mille florinsboven de wind • au vent -
6 springen
1 [algemeen] sauter2 [kaatsen] rebondir3 [m.b.t. vloeistoffen] jaillir4 [bankroet gaan] faire faillite♦voorbeelden:het glas is gesprongen • le verra a éclatéer is een snaar gesprongen • une corde a pétéhij staat te springen om weg te komen • il brûle d'envie de partir〈 figuurlijk〉 zitten te springen om iemand, iets • attendre fébrilement qn., qc.er bovenop springen • sauter dessus〈 figuurlijk〉 eruit springen • 〈 geen verlies lijden〉 rentrer dans ses frais; 〈 opvallen〉 ne pas passer inaperçuje kunt hoog of laag springen het moet toch gebeuren • on aura beau faire des pieds et des mains, on n'y changera rieneen brug in de lucht laten springen • faire sauter un ponthet verkeerslicht sprong op groen • le feu est passé au vertop springen staan • 〈 boos zijn〉 être à bout de nerfs; 〈 haast hebben〉 être pressé; 〈 naar de wc moeten〉 ne plus pouvoir se retenirover een sloot springen • sauter un fosséuit een raam springen • sauter par une fenêtreuit het bed springen • sauter du litvan een rijdende trein springen • descendre d'un train en marchede kurk is van de fles gesprongen • le bouchon de la bouteille a sauté -
7 trekken
1 [kracht uitoefenen op iets; luchtstroom doorlaten] tirer2 [in een bepaalde richting gaan] s'en aller3 [spierbewegingen maken] traîner (qc.)4 [m.b.t. zenuwtrek] avoir un tic (nerveux) (à)5 [in een richting getrokken worden] être attiré (par)6 [ergens in getrokken worden] être absorbé (par)7 [lijken (op)] tirer (sur)♦voorbeelden:de kachel trekt goed • le poêle tire bienaan een sigaar trekken • tirer sur un cigaredoor Frankrijk trekken • parcourir la Francein een huis trekken • s'installer dans une maisonde wijde wereld in trekken • partir à la conquête du mondekrom trekken • se déformerde kinderen trekken nogal naar hun vader • les enfants tiennent plutôt de leur père1 [tussen iets anders uitnemen] tirer2 [aantrekken] attirer3 [als zijn deel ontvangen] toucher♦voorbeelden:een kies trekken • arracher une dentloten trekken • tirer des lots au sortvolle zalen trekken • remplir les sallesdie stad blijft trekken • cette ville garde son attrait1 [algemeen] tirer2 [naar zich toehalen, ook figuurlijk] attirer4 [tekenen] tracer6 [Algemeen Zuid-Nederlands][fotograferen] prendre♦voorbeelden:een horoscoop trekken • tirer un horoscopeeen single van een elpee trekken • tirer un 45 tours d'un 30 centimètresiets stuk trekken • déchirer qc.iets omver trekken • renverser qc.iemand aan zijn haar trekken • tirer les cheveux à qn.〈 figuurlijk〉 iets naar zich toe trekken • s'occuper intensivement de qc.iets in het belachelijke trekken • tourner qc. en dérision -
8 afgaan
1 [afdalen] descendre2 [+ op][afstappen op] aborder (qn.)3 [+ op][zich laten leiden door] se fier (à)4 [+ van][weggaan] quitter5 [verminderen] diminuer6 [afgenomen worden van een geheel] être déduit7 [van wapen] partir8 [van wekker] sonner9 [een gek figuur slaan] chuter10 [afgelegd worden] être enlevé♦voorbeelden:→ link=doel doelgeweldig afgaan • faire piètre figuredat gaat hem handig af • il s'en tire bien -
9 aftrekken
1 [zich verwijderen] partir2 [zich op weg begeven] se diriger (vers)♦voorbeelden:1 [wiskunde] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire des soustractions; 〈 overgankelijk werkwoord〉 enlever2 [afschieten] tirer♦voorbeelden:acht van veertien afgetrokken geeft zes • quatorze moins huit font six1 [inhouden] déduire (de)3 [afwenden, afhouden] détourner (de)4 [seksueel bevredigen] branler5 [naar beneden trekken] tirer (vers le bas)♦voorbeelden:de bloemen van de planten aftrekken • arracher les fleurs des plantes3 afgetrokken worden van iets • être distrait de qc.5 een jongen van een schutting aftrekken • empoigner un garçon pour le faire descendre d'une clôture→ link=hand hand -
10 reis
♦voorbeelden:goede reis! • bon voyage!onze Griekse reis • notre voyage en Grècedat is een hele reis • c'est toute une expéditioneen geheel verzorgde reis • un voyage organiséwaar gaat de reis heen? • quelle est votre destination?een reis om de wereld maken • faire le tour du mondeop reis gaan • partir en voyagedat is handig voor op reis • c'est pratique pour le voyage -
11 stok
♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 het aan de stok krijgen met iemand • avoir maille à partir avec qn.〈 figuurlijk〉 een stok achter de deur nodig hebben • avoir besoin d'une épée dans les reins (pour faire qc.)hij is met geen stok hierheen te krijgen • il n'y a pas moyen de le faire venir〈 spreekwoord〉 men moet niet verder springen dan zijn stok lang is • qui trop embrasse, mal étreint -
12 te
te11 [in combinatie met hangen, liggen, lopen, staan, zitten] 〈 niet vertalen〉2 [doel, bestemming; in onvolledige en beknopte (bij)zinnen]à⇒ de 〈 soms niet vertalen〉3 [iets toekomstigs]à♦voorbeelden:2 iets te drogen hangen • mettre qc. à sécherte kennen geven • faire savoirtrachten te • essayer dete weten • à savoirzo te zien • à première vueer is veel te doen • il y a beaucoup à faireniet te vergeten • à ne pas oublier————————te2〈 bijwoord〉1 [algemeen] trop2 [+ vergrotende trap] d'autant♦voorbeelden:te laat • trop tardte veel • tropdat is een beetje té • ça dépasse les bornesdat gaat me te ver • il ne faut pas exagérerte is nooit goed • l'excès en tout est un défaut————————te3〈 voorzetsel〉1 [algemeen]à♦voorbeelden:te huur • à louerte land, ter zee en in de lucht • sur terre, sur mer et dans l'airte middernacht • à minuit -
13 aangaan
1 [gaan in de richting van] aller (vers)2 [+ bij][een bezoek brengen] passer (chez)3 [beginnen] commencer4 [in werking treden] s'allumer5 [horen] convenir♦voorbeelden:1 achter iemand, iets aangaan • essayer de rattraper qn., qc.; 〈 figuurlijk〉 partir à la recherche de qn., de qc.op huis aangaan • se rendre à la maisonII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [beginnen met] engager3 [betreffen] concerner4 [ter harte gaan] toucher♦voorbeelden:wat die kwestie aangaat • en ce qui concerne cette affaire4 wat gaat mij dat aan? • qu'est-ce que cela peut me faire? -
14 afrijden
1 [wegrijden] partir (de)2 [naar een lagere plaats rijden] descendre(qc.)3 [rijexamen afleggen] passer son permis♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [ten einde doorrijden] parcourir2 [afmatten] éreinter♦voorbeelden:1 in hoeveel tijd kan men die weg afrijden? • combien de temps faut-il pour faire ce trajet? -
15 fatsoen
♦voorbeelden:het burgerlijk fatsoen • la morale bourgeoisedat kun je met goed fatsoen niet doen • décemment, tu ne peux pas faire celahij kan met goed fatsoen nog geen zaag vasthouden • il ne sait même pas tenir une scie (correctement)geen enkel fatsoen hebben • manquer absolument d'éducationzijn fatsoen houden • se conduire comme il fautu zou het fatsoen moeten hebben te zwijgen • vous pourriez avoir la décence de vous tairedat strookt niet met het fatsoen • c'est contre les règles (du savoir-vivre)voor je fatsoen kun je niet weggaan • tu ne peux pas partir, ce serait impoli -
16 gerust
♦voorbeelden:〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand gerust laten • laisser qn. tranquillegerust zijn op iets • ne pas se faire de soucis au sujet de qc.laat hem gerust gaan • vous pouvez franchement le laisser partir -
17 net
net1〈 het〉♦voorbeelden:het haar in een netje dragen • serrer les cheveux dans une résillede bal in het net trappen • envoyer le ballon dans le filet〈 figuurlijk〉 iemand in zijn netten verstrikken • attirer qn. dans ses filets〈 figuurlijk〉 in iemands netten verstrikt raken • tomber dans les filets de qn.————————net24 [hygiënisch] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 net/nette♦voorbeelden:keurig net gekleed • bien misin het net schrijven • mettre au netnette mensen • gens comme il faut5 net goed! • c'est bien fait!〈 ironisch〉 dat kun je net denken! • des clous!net doen alsof • faire semblant denet wat ik dacht • c'est bien ce que je me disaisik weet het nog zo net niet • je n'en suis pas si sûrnet zo • de la même manièrede een net zoveel geven als de ander • donner autant à l'un qu'à l'autrenet zoals • tout commezo is het maar net • c'est comme çaik wilde net weggaan • j'étais sur le point de partirzijn trein maar net op tijd halen • avoir son train de justessedat was nog maar net op tijd • il s'en est fallu de peumaar net de tijd hebben om … • n'avoir que le temps de …zij is net een jongen • c'est un vrai garçondat is net zilver • on dirait de l'argentnet echt • on jurerait que c'est (du) vraimet deze zaak gaat het net zo als met die andere • il en va de cette affaire comme de l'autrehij is net zo lui als ik • il est aussi paresseux que moiik zou net zo goed kunnen weigeren • je pourrais (tout) aussi bien refuserje kunt net zo goed tegen een dove praten • autant parler à un sourd!net of • comme si -
18 ontdekking
♦voorbeelden:deze actrice is de ontdekking van het jaar • cette actrice est la révélation de l'annéeop ontdekking uitgaan • partir à la découvertetot de ontdekking komen, dat … • s'apercevoir que … -
19 schieten
1 [een schot lossen] tirer2 [sport en spel] faire du tir3 [uitbotten] pousser5 [+ laten][niet langer tegenhouden] lâcher6 [plotseling vallen] tomber♦voorbeelden:dat geweer schiet ver • ce fusil a une longue portéeop een schijf schieten • tirer sur une cibleop iemand schieten • tirer sur qn.een humeur om op te schieten hebben • être d'une humeur de chienhet schieten met kanonnen • le tir au canonoveral schiet het onkruid uit de grond • les mauvaises herbes poussent partoutdoor de voorruit schieten • être projeté à travers le pare-brisede pijn schiet door zijn been • des élancements lui traversent la jambein zijn kleren schieten • enfiler ses vêtementshij schoot op mij af • il fonça sur moide teugels laten schieten • lâcher les rênes〈 figuurlijk〉 iets laten schieten • abandonner qc.¶ er schiet mij iets te binnen • 〈 herinneren〉 qc. me revient; 〈 idee〉 une idée me traverse l'espritzijn naam wil me niet te binnen schieten • son nom ne me revient pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een projectiel werpen; door treffen bemachtigen] tirer2 [treffen] toucher♦voorbeelden:ik zou hem wel kunnen schieten • je le tueraisiemand overhoop schieten • abattre qn.2 iemand in de arm schieten • toucher qn. au bras→ link=oog oogeen huis plat schieten • raser une maisondat heb je goed geschoten • c'est bien vu♦voorbeelden:de bal over het doel schieten • shooter au-dessus du but -
20 uittrekken
1 [uitdoen] enlever2 [door trekken verwijderen] arracher3 [+ voor][bestemmen] réserver (pour)4 [uittreksel maken; onttrekken aan] extraire5 [uithalen] défaire6 [naar buiten trekken] tirer7 [langer maken] étirer♦voorbeelden:tanden uittrekken • arracher des dents3 een bedrag voor iets uittrekken • affecter un montant à qc.een halve dag uittrekken voor iets • réserver une demi-journée pour faire qc.vocht uittrekken • extraire du liquideeen uitschuiftafel uittrekken • mettre les rallonges à une table7 iets tot een draad uittrekken • étirer qc. jusqu'à la grosseur d'un fil1 [naar buiten trekken] partir
- 1
- 2
См. также в других словарях:
partir — 1. (par tir) v. a. Diviser en plusieurs parts (terme vieilli). • Aussi rien n est parti si bien par la nature, Que le sens, car chacun en a sa fourniture, RÉGNIER Sat. IX. • ...Ces gens, gais et joyeux, Sont sur le point de partir leur… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Faire déménager quelqu'un — ● Faire déménager quelqu un le faire partir de l endroit où il est … Encyclopédie Universelle
Faire lever le gibier — ● Faire lever le gibier le faire partir lorsqu on l a découvert, afin de pouvoir le tirer ou le donner à courre aux chiens … Encyclopédie Universelle
partir — 1. partir [ partir ] v. intr. <conjug. : 16> • XIIe se partir, partir « se séparer » (de qqn, d un lieu); lat. pop. °partire, class. partiri « partager » I ♦ 1 ♦ Se mettre en mouvement pour quitter un lieu; s éloigner. ⇒ 1. aller (s en… … Encyclopédie Universelle
faire — 1. faire [ fɛr ] v. tr. <conjug. : 60> • Xe; fazet 3e pers. subj. 842; lat. facere. REM. Les formes en fais (faisons, faisions, etc.) se prononcent [ fəz ] I ♦ Réaliser (un objet : qqch. ou qqn). 1 ♦ Réaliser hors de soi (une chose… … Encyclopédie Universelle
partir — vi. , s en aller, se mettre en chemin ; quitter un lieu momentanément ou définitivement, s absenter, changer de résidence ; mourir ; disparaître ; aller, marcher : MODÂ (Aillon V.273, Aix.017, Albanais.001, Albertville.021, Alby, Annecy.003,… … Dictionnaire Français-Savoyard
PARTIR — v. n. ( Je pars, tu pars, il part ; nous partons. Je partais. Je partis. Je suis ou J ai parti. Pars. Partez. Etc. ) Se mettre en chemin, commencer un voyage. Nous partons pour la promenade. Il est parti de Paris. Il vient de partir pour Rome. Il … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PARTIR — v. intr. Quitter un lieu pour se diriger vers un autre. Nous partons pour la promenade. Il est parti de Paris. Il vient de partir pour Rome. Il partira dans trois jours pour la campagne. Il serait parti aujourd’hui, sans une affaire qui lui est… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
faire — 1. (fê r) Au XVIe Siècle, d après Bèze, les Parisiens prononçaient à tort fesant au lieu de faisant ; c est cette prononciation des Parisiens, condamnée alors, qui a prévalu ; on prononce aujourd hui fe zan, fe zon, fe zê, fe zié), je fais, tu… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Faire la guerre à, partir en guerre contre — ● Faire la guerre à, partir en guerre contre attaquer quelque chose avec violence pour le faire disparaître : Faire la guerre aux préjugés … Encyclopédie Universelle
Partir, revenir — est un film français réalisé par Claude Lelouch sorti en 1985. Sommaire 1 Synopsis 2 Fiche technique 3 Distribution 4 Lieux … Wikipédia en Français